Dat klinkt als een gewichtig onderwerp, de toekomst van cao-stelsel. En dat is het ook, want er valt nog altijd zo’n 70% van de werknemers onder een cao. Hun werktijden, lonen, vakantiedagen en een heleboel zaken meer worden in die cao geregeld.
De Nederlandse polder heeft een traditie van gematigde vakbonden, en de minste stakingsdagen in Europa. Bovendien hebben de vakbonden een cruciale positie gekregen van de overheid, direct tegen het landsbestuur aan. Denk aan de zetels voor vakbonden in de SER, het belangrijkste adviesorgaan van de overheid, of aan de vakbondszetels in de pensioenfondsbesturen. Cao’s en vakbonden zijn niet meer weg te denken. Toch is het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begonnen aan een onderzoek naar de toekomst van het cao-stelsel. Die toekomst staat namelijk op de tocht, door een heel aantal redenen.
Ten eerste natuurlijk door de lage organisatiegraad bij werknemers. Die is volgens de officiële cijfers rond de 15%. Vermoedelijk zitten daar ook veel gepensioneerden bij, die nog in de ledenbestanden van vakbonden zitten, en werkzoekenden en uitkeringsgerechtigden. Het zou mij niet verbazen als de gemiddelde organisatiegraad eerder rond de 10% ligt. En dan is de organisatiegraad erg verschillend voor verschillende sectoren. Bij sommige beroepsgroepen zoals loodsen of piloten is die bijna 100%. Daar staat tegenover dat die in sommige sectoren, zoals de uitzendbranche, de horeca, de handel, vermoedelijk eerder rond de 1% schommelt.
Een tweede reden is dat de cao-dekkingsgraad (het percentage werknemers dat onder een cao valt) aan het dalen is, van 80% een paar jaar terug tot 70% nu. Dat komt vooral doordat nieuwere sectoren zoals ICT, dienstverlening ofplatformwerk nauwelijks cao’s kennen. De oudere sectoren, zoals postkoetsvervoer, weverijen en andere maakindustrie, energie- en watervoorziening, overheid, banken en verzekeraars, kennen daarentegen vrijwel allemaal cao’s. Die oude sectoren krimpen en de nieuwe groeien.
Een derde reden is dat door de globalisering steeds meer bedrijven in Nederland een buitenlands moederbedrijf hebben. Die zijn vaak minder gecharmeerd van vakbonden en cao’s en stimuleren dit niet actief
Een vierde reden is dat de zogeheten ‘werkingssferen’ van cao’s elkaar steeds vaker overlappen, waardoor werkgevers te maken kunnen krijgen met twee verschillende cao’s die ze dan moeten toepassen. Dat is natuurlijk onwenselijk. De toename in overlap komt doordat de economie sneller ontwikkelt dan voorheen, terwijl de wetgeving die hierover gaat (de wet cao met name) al bijna een eeuw oud is en dus komt uit een tijd waarin economische ontwikkelingen veel minder snel gingen. Daarbij komt dat cao-partijen bij grote cao’s vaak proberen meer bedrijven onder hun werkingssfeer te brengen. Dat levert irritatie op bij die bedrijven die vaak vinden dat ze anders zijn dan de reguliere bedrijven waar die cao voor geldt. De wet biedt nu geen uitweg daarvoor, zelfs een eigen cao voor die bedrijven biedt geen uitweg.
Tenslotte zijn er zorgen over de financiering van vakbonden en daarmee over hun onafhankelijkheid. Vorig jaar heeft FNV de kleine vakbond LBV gedagvaard omdat die volgens de FNV niet onafhankelijk is en daarom geen cao’s zou mogen sluiten. FNV heeft de zaak verloren, maar het was voor het eerst dat deze materie bij de rechter terechtkwam.
Het ministerie doet dus nu een onderzoek naar hoe het verder moet met het cao-stelsel. Daarvoor heeft het met 30 organisaties gesproken: werkgeversorganisaties, vakbonden, deskundigen. Een van de gesprekken was met AVV. Vanuit AVV heb ik aangegeven ook te zien dat het voor vakbonden, door de daling van het ledenaantal, steeds moeilijker wordt hun werk goed te doen. Waar haal je je informatie vandaan als je nauwelijks nog leden hebt? Hoe onderhandel je als vakbondsbestuurder wanneer je geen kaderleden meer mee hebt om mee te sparren? De neiging om dan maar veel samen met de werkgever op te trekken wordt misschien wel erg groot. Te groot. Zie bijvoorbeeld dit artikel op Follow the Money.
Ik heb aan het ministerie aangegeven dat het wenselijk zou zijn in de wet vast te leggen dat een vakbond onafhankelijk moet zijn. Een open norm leent zich daar het best voor, want elke harde grens in de wet levert per direct problemen op. Bijvoorbeeld een grens voor de representativiteit gaat niet werken gezien de eerder genoemde grote verschillen per sector. Als tweede punt heb ik aangegeven dat het animo voor een eigen cao een stuk groter zou zijn als bedrijven niet meer het risico lopen dat ze zowel hun eigen cao als de sector-cao moeten toepassen. Met deze relatief eenvoudige aanpassingen kan het stelsel hopelijk weer een tijdje mee.
Martin Pikaart, voorzitter AVV